Leessnelheid: Zo ouder, zo kind?
Iedereen die wel eens samen met een ander een tekst heeft gelezen, heeft het vast gemerkt: de een leest sneller dan de ander. Terwijl de een ongeduldig wacht tot hij eindelijk de bladzijde om mag slaan, voelt de ander zich zo opgejaagd dat hij helemaal niet meer in staat is om te begrijpen wat er staat. En als een van beide lezers dan ook nog eens dyslectisch is, loopt het verschil in leessnelheid al helemaal snel op. Hoe komt het toch dat niet iedereen even snel leest?
Titia van Zuijen en Elsje van Bergen, onderzoekers aan de Universiteit van Amsterdam, doen onderzoek naar leessnelheid. Uit eerder onderzoek weten ze al dat het voor een deel erfelijk bepaald is hoeveel woorden je per minuut kunt lezen. Als je ouders snelle lezers zijn, is de kans dus groot dat je zelf ook bladzijdes in rap tempo kunt verslinden. Maar als een van je ouders dyslexie heeft, is het goed mogelijk dat jij dezelfde leesproblemen hebt. Van Zuijen en Van Bergen roepen deze winter de hulp van de bezoekers van Science Center NEMO in om meer te weten te komen over deze genetische relatie.
Daarna volgen nog drie korte testjes waarin de onderzoeksters vaardigheden testen die te maken hebben met lezen. Zo moeten de proefpersonen onzinwoorden lezen, cijfers benoemen en een klank in onzinwoorden veranderen. De onderzoekers gebruiken onzinwoorden, zodat je geen gebruik kunt maken van bekende woordbeelden doordat je sommige woorden al vaker hebt gelezen. Je moet de letters nu één voor één herkennen en omzetten in de klank van een nieuw woord. Door cijfers te benoemen, kunnen de onderzoekers vaststellen hoe snel je iets uit je geheugen op kunt halen.
Ten slotte vragen de onderzoekers aan hun proefpersonen om in een buisje te spugen. Uit dat spuug kunnen zij DNA isoleren, zodat ze op zoek kunnen naar genen die betrokken zijn bij leesvaardigheid. Na afloop van het experiment krijgen de proefpersonen hun leessnelheidsscore mee.
Bron: Science live
Onzinwoorden
De onderzoeksters vragen de NEMO-bezoekers om samen met hun ouders, broers en zussen mee te doen aan hun experiment. Zo kunnen ze eenvoudig de resultaten van familieleden met elkaar vergelijken. De proefpersonen moeten als eerste een lijst gewone woorden lezen, waarmee de onderzoeksters de leessnelheid vaststellen. Van Zuijen en Van Bergen verwachten dat de scores van familieleden niet ver uit elkaar zullen liggen.Daarna volgen nog drie korte testjes waarin de onderzoeksters vaardigheden testen die te maken hebben met lezen. Zo moeten de proefpersonen onzinwoorden lezen, cijfers benoemen en een klank in onzinwoorden veranderen. De onderzoekers gebruiken onzinwoorden, zodat je geen gebruik kunt maken van bekende woordbeelden doordat je sommige woorden al vaker hebt gelezen. Je moet de letters nu één voor één herkennen en omzetten in de klank van een nieuw woord. Door cijfers te benoemen, kunnen de onderzoekers vaststellen hoe snel je iets uit je geheugen op kunt halen.
Ten slotte vragen de onderzoekers aan hun proefpersonen om in een buisje te spugen. Uit dat spuug kunnen zij DNA isoleren, zodat ze op zoek kunnen naar genen die betrokken zijn bij leesvaardigheid. Na afloop van het experiment krijgen de proefpersonen hun leessnelheidsscore mee.
Dyslexie vroeg herkennen
Wat hebben de wetenschappers aan al deze gegevens? Van Zuijen en Van Bergen hopen dat de testresultaten van de kinderen lijken op die van hun ouders en broers of zussen. Nu komen ouders en leraren er vaak pas laat achter dat een kind dyslectisch is. Het kind is vaak al een jaar of 8 en heeft door zijn lees- en spellingsproblemen dan al veel achterstand opgelopen op school. Als echter de leesvaardigheden van de ouders al kunnen voorspellen hoe goed hun kind later zal kunnen lezen, weten we eerder welke kinderen een groot risico op dyslexie lopen; zelfs nog voordat ze naar de basisschool gaan. Deze kinderen kunnen dan extra hulp krijgen bij het leren lezen en zullen minder achterstand oplopen op school.Bron: Science live
Geen opmerkingen:
Een reactie posten