Kinderen met een risico op dyslexie horen te veel onderscheid tussen klanken. Die ontdekking kan een vroege test opleveren, zodat de kinderen minder achterop raken als ze leren lezen.
Pasgeboren baby’s kunnen tot hun eerste verjaardag klanken in bijna alle talen van de wereld onderscheiden. Daarna passen ze zich aan aan hun moedertaal: ze horen enkel nog die klankverschillen die voor hun eigen taal relevant zijn. Het verschil tussen ‘d’ en ‘t’ horen ze bijvoorbeeld wel nog, de Engelse ‘th’-klank horen ze als een ‘d’ of een ‘t’, maar niet als een aparte klank.
Dat gebeurt echter niet bij kinderen met een risico op dyslexie, zo blijkt uit onderzoek van Mark Noordenbos. De gedragswetenschapper aan de Radboud Universiteit Nijmegen onderzocht 5- en 6-jarige kinderen van ouders met dyslexie – de aandoening is erfelijk. Een groep leeftijdsgenoten zonder risico diende als controlegroep. Beide groepen kinderen deden een klanktest en werden onderworpen aan een EEG-scan die hun hersenactiviteit mat. De risicokinderen bleken veel meer onderscheid tussen klanken te horen dan de andere kinderen. Ook hun hersenen bleken anders te reageren op de subtiele klankverschillen.
‘Het lijkt erop dat kinderen met dyslexie een filter missen voor relevante klanken’, zegt Noordenbos. ‘Mogelijk is het horen van deze extra klanken van invloed op het leren lezen. De kinderen hebben moeite om klanken aan letters te koppelen omdat ze meer klanken onderscheiden dan nodig is.’ Noordenbos deed overigens ook EEG-metingen bij volwassenen met dyslexie, en hun hersenen vertoonden bij het horen van irrelevante klankverschillen dezelfde activiteit als die van de risicokinderen.
De diagnose van dyslexie kan nu pas worden gesteld als kinderen al lezen, dus vanaf zeven jaar. Ze hebben dan al een achterstand opgebouwd tegenover hun klasgenoten. Het onderzoek van Noordenbos zou kunnen leiden tot een snellere diagnose, en dus ook extra aandacht zodat deze kinderen beter kunnen volgen als ze leren lezen. Noordenbos promoveert op 4 november. (lg)