Beelddenken is een theorie
die ervan uitgaat dat mensen kunnen denken in beelden. Er zijn volgens
de theorie veel beelddenkers onder mensen met autisme, Asperger en ADHD.
Zij zouden een samenwerking van het snelle beelddenken en de zintuigen
hebben, waardoor ze bijvoorbeeld méér waarnemen. Een beelddenker zou
méér beelden per seconde zien (ongeveer 32), wat niet lukt met het
bewuste waarnemen, maar alleen door middel van het onderbewustzijn.
Wat is beelddenken?
Het begrip Beelddenken is geïntroduceerd in 1951 door de logopedist Maria Krabbe. Zij werkte met kinderen met leerproblemen, zoals dyslexie, stotteren en schrijfproblemen. Deze kinderen bleken volgens haar te denken in beelden en zij noemde hen beelddenkers. Haar theorie is dat het lezen van woorden bij deze mensen eerst in beelden omgezet zal worden, en ook het uitleggen van de eigen denkbeelden in taal zal veelal een beknopte uitleg zijn.
Nel Ojemann heeft beelddenken in 1987 nader beschreven als ‘een vorm van denken die iedereen zolang men jong is gebruikt’. Volgens Ojemann gaat het om denken in beelden en handelingen, een beweeglijk omgaan met de werkelijkheid, dat de meeste mensen rond hun vijfde, zesde jaar loslaten ten gunste van het begripsdenken of woorddenken. Beelddenkers laten dit volgens haar echter niet los en maken er juist gebruik van.
De theorie
Beelddenken plaatst zichzelf tegenover taaldenken of woorddenken, een vorm van denken in taal. Maar ook tegenover begripsdenken en abstractie. Andere gebruikte benamingen zijn: divergerend denken, visueel ingesteld zijn, analoog denken, ruimtelijk denken. Beelddenkers zijn volgens de theorie mensen, van wie wordt verondersteld, dat zij voornamelijk en primair in beelden denken. Dat wil zeggen dat nieuwe informatie in beeld wordt opgeslagen en verwerkt. Dit zou gebeuren in de rechter hersenhelft. Beelddenkers zouden ‘empirisch ingesteld’ zijn.
Begripsdenkers (woordelijk redenerende denkers) maken volgens de theorie méér gebruik van het bewust denken (bewuste gedachtegangen) en beelddenkers maken meer gebruik van intuïtief denken via het onbewuste. Het onbewuste verwerkt, en maakt (voor)bewust, met veel grotere snelheid dan het bewuste denken. ‘Beelden, gevoelens, bewegingen, verhoudingen en eerdere ervaringen’ kunnen dan achtereenvolgens door het hoofd flitsen (al of niet met woorden gepaard). Veelal zijn het gedachtegangen die onderdeel zijn van een geheel, en als zodanig de ‘beelden’ ondersteunen (onderbouwing).
Dat alles gebeurt binnen honderdsten van seconden (door het onbewuste). Doordat het bewuste minder wordt gebruikt, kan het ook eerder overbelast raken. Er kan dan behoefte aan een rustmoment ontstaan, waarin vaak voor zich uit gestaard wordt en er achtereenvolgens allerlei waarnemingen tot het bewuste komen die worden verwerkt binnen het eigen denkbeeld. Beelddenken kan ook begrijpend denken (niet te verwarren met begripsdenken) genoemd worden, waarbij alle denkbeelden worden begrepen (‘zo is het’) of juist niet.
De denkbeelden passen dan wél, of juist niet in het denkbeeld (perspectief) als geheel. Vanwege die begrijpende manier van denken, kan iemand zeer stellig zijn of zelfs pedant. In een discussie tussen een woorddenker en een beelddenker treedt vaak onderling onbegrip op. Veelal is er bij beelddenken ook sprake van een fotografisch geheugen. Zo kunnen vanuit het niets ‘antwoorden’ (conclusies) opkomen op vragen waar al eerder over is nagedacht. Als zulke antwoorden zich spontaan aandienen zonder dat hij daar bewust naartoe heeft gewerkt, kan een beelddenker conclusiegericht reageren.
Ook maakt het grote ‘ruimtelijk inzicht’ het mogelijk om al lopend (door straten), een ‘plattegrond’ voor zich te zien (van boven). Zelfs kunnen beelden twee- of driedimensionaal zijn, bijvoorbeeld de binnenkant van een woning, ook als ze nog gebouwd moet worden (architect, aannemer, timmerman).
Wetenschappelijke opvatting
Vanuit de wetenschap wordt beelddenken niet erkend. Sommige wetenschappers stellen dat het denken van de mens altijd gepaard gaat met taal. Taal is een belangrijk gereedschap om ingewikkelde zaken te overdenken. Sommige wetenschappers menen dat dit in de vorm van beelden niet mogelijk is.
bron: wikipedia.nl
Wat is beelddenken?
Het begrip Beelddenken is geïntroduceerd in 1951 door de logopedist Maria Krabbe. Zij werkte met kinderen met leerproblemen, zoals dyslexie, stotteren en schrijfproblemen. Deze kinderen bleken volgens haar te denken in beelden en zij noemde hen beelddenkers. Haar theorie is dat het lezen van woorden bij deze mensen eerst in beelden omgezet zal worden, en ook het uitleggen van de eigen denkbeelden in taal zal veelal een beknopte uitleg zijn.
Nel Ojemann heeft beelddenken in 1987 nader beschreven als ‘een vorm van denken die iedereen zolang men jong is gebruikt’. Volgens Ojemann gaat het om denken in beelden en handelingen, een beweeglijk omgaan met de werkelijkheid, dat de meeste mensen rond hun vijfde, zesde jaar loslaten ten gunste van het begripsdenken of woorddenken. Beelddenkers laten dit volgens haar echter niet los en maken er juist gebruik van.
De theorie
Beelddenken plaatst zichzelf tegenover taaldenken of woorddenken, een vorm van denken in taal. Maar ook tegenover begripsdenken en abstractie. Andere gebruikte benamingen zijn: divergerend denken, visueel ingesteld zijn, analoog denken, ruimtelijk denken. Beelddenkers zijn volgens de theorie mensen, van wie wordt verondersteld, dat zij voornamelijk en primair in beelden denken. Dat wil zeggen dat nieuwe informatie in beeld wordt opgeslagen en verwerkt. Dit zou gebeuren in de rechter hersenhelft. Beelddenkers zouden ‘empirisch ingesteld’ zijn.
Begripsdenkers (woordelijk redenerende denkers) maken volgens de theorie méér gebruik van het bewust denken (bewuste gedachtegangen) en beelddenkers maken meer gebruik van intuïtief denken via het onbewuste. Het onbewuste verwerkt, en maakt (voor)bewust, met veel grotere snelheid dan het bewuste denken. ‘Beelden, gevoelens, bewegingen, verhoudingen en eerdere ervaringen’ kunnen dan achtereenvolgens door het hoofd flitsen (al of niet met woorden gepaard). Veelal zijn het gedachtegangen die onderdeel zijn van een geheel, en als zodanig de ‘beelden’ ondersteunen (onderbouwing).
Dat alles gebeurt binnen honderdsten van seconden (door het onbewuste). Doordat het bewuste minder wordt gebruikt, kan het ook eerder overbelast raken. Er kan dan behoefte aan een rustmoment ontstaan, waarin vaak voor zich uit gestaard wordt en er achtereenvolgens allerlei waarnemingen tot het bewuste komen die worden verwerkt binnen het eigen denkbeeld. Beelddenken kan ook begrijpend denken (niet te verwarren met begripsdenken) genoemd worden, waarbij alle denkbeelden worden begrepen (‘zo is het’) of juist niet.
De denkbeelden passen dan wél, of juist niet in het denkbeeld (perspectief) als geheel. Vanwege die begrijpende manier van denken, kan iemand zeer stellig zijn of zelfs pedant. In een discussie tussen een woorddenker en een beelddenker treedt vaak onderling onbegrip op. Veelal is er bij beelddenken ook sprake van een fotografisch geheugen. Zo kunnen vanuit het niets ‘antwoorden’ (conclusies) opkomen op vragen waar al eerder over is nagedacht. Als zulke antwoorden zich spontaan aandienen zonder dat hij daar bewust naartoe heeft gewerkt, kan een beelddenker conclusiegericht reageren.
Ook maakt het grote ‘ruimtelijk inzicht’ het mogelijk om al lopend (door straten), een ‘plattegrond’ voor zich te zien (van boven). Zelfs kunnen beelden twee- of driedimensionaal zijn, bijvoorbeeld de binnenkant van een woning, ook als ze nog gebouwd moet worden (architect, aannemer, timmerman).
Wetenschappelijke opvatting
Vanuit de wetenschap wordt beelddenken niet erkend. Sommige wetenschappers stellen dat het denken van de mens altijd gepaard gaat met taal. Taal is een belangrijk gereedschap om ingewikkelde zaken te overdenken. Sommige wetenschappers menen dat dit in de vorm van beelden niet mogelijk is.
bron: wikipedia.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten